Lies Fresen-Ferron: zelfs geen foto van haar vader
Door verslaggever Pauline Broekema
Het was een fantastische vrouw, haar pleegmoeder, zegt Lies Fresen-Ferron (1939). Aan haar dankt ze deels de heldere herinneringen aan haar prilste jeugd. De pleegmoeder neemt het meisje dagelijks op schoot en laat haar vertellen, in het besef hoe belangrijk dat is.
Over haar vader en moeder. Over haar oom en tante die met hun dochtertje iets verderop aan de Nieuwe Uilenburgerstraat in Amsterdam woonden. Over de matrassenfabriek van vader Joseph en haar oom Meijer aan het Rapenburg. De firma Peco. Peperwortel en compagnon: Joseph en zijn negen jaar jongere broer Meijer.
Speelgoedbeesten
De jonge gezinnen hebben het goed. Ook de vrouwen werken in het fabriekje. Ze zijn schoonzusters èn zusters van elkaar. Van kapok en restmateriaal maken ze speelgoedbeesten. Een succes, de knuffels worden door steeds meer winkels afgenomen. Als hun ouders werken, verblijven de nichtjes Lies en Bettie overdag in de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Die krijgt in de oorlog een heel andere bestemming. Het wordt de verzamelplaats waar de Duitsers de Amsterdamse joden heenvoeren voor ze op transport gaan naar Westerbork en van daar naar de vernietigingskampen.
Lies weet nog van die keer in de oorlog dat ze niet door hun moeders werden gehaald. Ze stonden buiten te wachten, maar niemand kwam opdagen. Er was een razzia in de buurt en de twee vrouwen moesten binnen blijven. "We zijn toen maar zelf naar huis gelopen. Hand in hand."
Verraad
De crèche is de redding geweest van de meisjes. Een verzetsgroep smokkelt kinderen uit de Schouwburg en brengt ze via de crèche in veiligheid. De broers Peperwortel hebben een Sperre en mogen in Amsterdam blijven. Waarschijnlijk in de wetenschap dat zo'n uitzonderingspositie tijdelijk is, wordt voor de nichtjes een onderduikadres gezocht en via de verzetsgroep gevonden. Hulp voor de ouders komt echter te laat. Als de meisjes weg zijn, verraadt een buurtgenoot de echtparen.
Aan haar eerste onderduikadres heeft Lies herinneringen die haar nog steeds slapeloze nachten bezorgen. Er is weinig eten en ze moet in de rij voor de wc omdat er veel meer kinderen zitten. En ze herinnert zich een wit been. Het moet gips zijn geweest, of verband. Ze is gevallen, of men heeft haar geduwd. Het is een adres waar ze gevaar loopt. Ze ziet zich in een vrachtwagen zitten waar ze weer uit gehaald is. Het volgende onderduikadres is voor korte tijd bij een bejaard echtpaar. Vervolgens komt het meisje terecht bij haar pleegouders, waar ze de rest van de oorlog zal blijven.
Warschau
De nichtjes overleven als enigen, gescheiden van elkaar. Hun moeders worden direct na aankomst in Auschwitz vermoord. De mannen gaan met een van de transporten naar Warschau. In de berichten van de weinige overlevenden van het concentratiekamp worden ze niet genoemd. Terwijl ze misschien toch moeten zijn opgevallen. Joseph, die zijn broer beloofde de rest van zijn leven voor hem te zorgen. Hij voelt zich verantwoordelijk. Want Meijer heeft de vingers van zijn hand verloren bij een ongeluk met een machine in de fabriek. Hij draagt sindsdien een doek om zijn hand.
Lies, gepensioneerd onderwijzeres, vertelt op scholen over haar onderduiktijd. Ze is er vooral over gaan praten na het baanbrekende congres in 1994 in Amsterdam. Toen konden veel onderduik-kinderen voor het eerst hun herinneringen kwijt. Zij verloor haar ouders, maar het kan allemaal nog veel erger, vindt ze. Er was tijdens dat congres in de Rai een prikbord waar iedereen wat op kwijt kon. Tussen de talloze oproepen, vragen, mededelingen en foto's sprong één briefje meteen in het oog. Ze werd er stil van. Want iemand had geschreven: "Wie ben ik?".
Geen foto
Lies is heel bescheiden, maar heeft één grote wens: een foto van haar vader. Die heeft ze niet. Er is alleen een foto, ergens buiten genomen, waarop hij onherkenbaar is. Hij kijkt naar beneden waardoor zijn gezicht niet te zien is. Van de matrassenfabriek bestaan twee foto's die deel uitmaken van de fotocollectie van het Stadsarchief Amsterdam. De foto's zijn genomen in 1944. De ramen van de fabriek hebben geen ruiten meer. Het bedrijf, zoals veel joodse huizen en firma's, was leeggeroofd.
Twee jongens, mager met spillenbenen, hangen tegen het houtwerk in de fraaie, deels smeedijzeren gevel. Van het interieur is weinig meer over. Alsof in razernij de zaak is leeggehaald. Een kast, die kennelijk op slot zat, is opengebroken. De vloer is bezaaid met een laag kapok en stro. De foto is zo scherp dat als je inzoomt in de chaos nog iets valt te onderscheiden. Het ziet er uit als een ronde kartonnen doos. Op de rand zijn figuren afgebeeld, als uit een sprookjesboek. Misschien wel de verpakking voor de speelgoedbeesten van Femmina en Catharina Peperwortel.