Ongelijkheid in kankerzorg leidt tot meer doden
Door redacteur gezondheidszorg Rinke van den Brink
Kankerpatiënten krijgen om financiële redenen niet in alle ziekenhuizen een even goede behandeling. Dat heeft professor Carin Uyl gezegd in haar oratie aan de Erasmus Universiteit.
De ongelijkheid heeft verschillende oorzaken. De meestal dure geneesmiddelen in de kankerzorg worden niet altijd en niet in alle ziekenhuizen aan patiënten gegeven.
Dat komt doordat ziekenhuizen 20 procent van de kosten van dure geneesmiddelen uit eigen budget moeten betalen. Hoe meer patiënten met dergelijke dure medicijnen een ziekenhuis behandelt, hoe minder andere dingen het kan doen.
Behalve dure medicijnen is er ook sprake van dure diagnostiek. De tests die in het laboratorium gebruikt worden om vast te stellen wat voor kanker er precies in het spel is en vooral hoe die het best behandeld kan worden, zijn vaak tamelijk duur. Eén test kost al snel duizend euro.
Richtlijnen
De hoge kosten zijn niet de enige verklaring voor het niet altijd gebruiken van de beste diagnostische tests en geneesmiddelen. Zo kost het altijd flink wat tijd voor de gangbare beroepspraktijk na verandering van een richtlijn daadwerkelijk verandert. Artsen zijn gewend eenmaal om op een bepaalde manier te behandelen.
In de kankerzorg speelt ook het gecompliceerde karakter van sommige diagnostiek een rol. Sommige van de nieuwe testen zijn behalve duur ook lastig uit te voeren. Daardoor komt het voor dat een laboratorium zo'n test maar op één dag in de week uitvoert.
Dat leidt tot wachttijden die kunnen oplopen tot een week voordat artsen een test kunnen laten uitvoeren. De uitslagen laten dan vaak ook nog minstens vijf dagen op zich wachten.
Genetische test
Voor een vorm van longkanker die niet operabel is, bestaat er een genetische test om vast te stellen of de patiënt een bepaald geneesmiddel (gefitinib) moet krijgen. Jaarlijks komen er vijfduizend nieuwe patiënten bij met zo'n longkanker.
Als ze positief testen bij de genetische testen moeten ze dat medicijn krijgen. Als ze negatief testen juist niet, want dan verergert het hun klachten. Bij een deel van de vijfduizend patiënten wordt die test uitgevoerd. Bij de rest niet.
In Brabant krijgt maar 44 procent van de patiënten die er belang bij hebben de test. In Limburg meer dan 100 procent, daar worden ook patiënten getest waarbij dat geen zin heeft.
Minder dan helft
Zelfs als patiënten de genetische test hebben ondergaan is dat nog geen garantie dat ze vervolgens ook het dure middel gefitinib krijgen. In Limburg, waar de hele doelgroep getest wordt, krijgt toch nog niet eenderde van alle patiënten die het zouden moeten krijgen gefitinib voorgeschreven. In heel Nederland geldt dat voor minder dan de helft van de patiënten.
Voor erlotinib, een medicijn voor een ander deel van de groep van vijfduizend patiënten die jaarlijks de diagnose krijgen van een bepaalde niet-operabele longkanker, geldt het verhaal precies op dezelfde manier. Ook dat middel wordt voorgeschreven aan minder dan de helft van alle patiënten die het zou moeten krijgen.
Regionale verschillen
Voor beide middelen geldt dat patiënten in de regio Leiden de grootste kans (meer dan 75 procent) hebben om het beste geneesmiddel voor hun ziekte te krijgen. In de regio Utrecht is die kans tussen de 50 en 75 procent. In de rest van Nederland tussen de 25 en 50 procent.
Wat voor deze beide medicijnen geldt, gaat ook op voor een reeks andere middelen en (bijbehorende) diagnostische tests. Een bekend voorbeeld uit het verleden is het middel herceptin dat gebruikt wordt bij de behandeling van borstkanker.
In 2004 kreeg maar 39 procent van de vrouwen met borstkanker dit middel, terwijl ze het eigenlijk allemaal hadden moeten krijgen. Dankzij intensief lobbywerk van de Borstkanker Vereniging Nederland liep dat percentage op naar zo'n 80 procent in 2007. Nu wordt herceptin algemeen gebruikt.