Staatssecretaris Van Rijn en premier Rutte bij de herdenking vorig jaar

Collaborateur van Erelijst van Gevallenen gehaald

  • Stijn Wiegerinck

  • Stijn Wiegerinck

Donderdag leggen leden van de Eerste en Tweede Kamer en het kabinet weer een krans bij de Erelijst van Gevallenen 1940-1945, een nationaal monument met 18.000 namen van militairen en verzetsmensen die in de strijd tegen de Duitse en Japanse bezetter gestorven zijn.

Maar dit jaar staat er een naam minder op. In januari is een marechaussee ervanaf gehaald; formeel althans, want het papier is te kwetsbaar om zijn naam echt door te halen. Hij bleek een landverrader te zijn geweest die voor de Duitse politie- en inlichtingendienst SD jacht maakte op Joden, verzetsstrijders en onderduikers. Zeker drie slachtoffers hebben dat niet overleefd, waarschijnlijk zijn het er meer geweest.

'We kunnen zijn naam er niet uitkrassen, maar hij hoort daar niet'

De geschrapte naam is die van Jacob Adriaan Detmar (1916-1945), een marechaussee die net voor de bevrijding wegens desertie door SS'ers werd geëxecuteerd. Over verzetswerk van hem was niets bekend. Het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies, dat de lijst beheert, kreeg daarom in januari de vraag van de NOS waaraan hij de vermelding te danken had.

Na raadpleging van een onderzoeker concludeerde het NIOD dat de naam niet op de Erelijst thuishoorde. Schrappen kan dus niet, vanwege de staat van het papier, en ook op de online-versie is hij nog zichtbaar. Wel is de naam daar uit de zoekfunctie verwijderd.

De vermelding op de online-versie van de Erelijst (met verkeerd geboortejaar)

Het NIOD zegt dat het de laatste acht jaar drie keer is voorgekomen dat een naam van de Erelijst werd afgehaald. In al die gevallen ging het om Nederlanders die bij tewerkstelling in Duitsland zijn omgekomen.

Het NIOD wijt de fouten aan de manier waarop de lijst tot stand is gekomen. Nabestaanden mochten zelf kandidaten voordragen. De gegevens werden niet altijd zorgvuldig gecontroleerd.

Een onderzoeker die anoniem wil blijven, beaamt dat. Hij zegt dat hij op de digitale lijst meer dan honderd correcties heeft laten aanbrengen. Dat varieert van spelfouten en verkeerde jaartallen tot meerdere vermeldingen van dezelfde persoon, maar met de naam steeds anders geschreven.

Ernstiger is dat aanvragen inhoudelijk niet altijd goed zijn gecontroleerd. Zoals gezegd was het aan nabestaanden om een voordracht te doen en hing het er dus vanaf wat zij van de daden van de overledene wisten. "Of deze kennis de volledige werkelijkheid was, is natuurlijk de vraag", zegt de onderzoeker.

Daar is het bij Detmar misgegaan. In zijn geval is de aanvraag door zijn weduwe ingediend, die er vermoedelijk niet van op de hoogte was dat door toedoen van haar voormalige echtgenoot mensen zijn omgebracht.

Het aanmeldformulier

Jacob Detmar begon zijn marechausseeloopbaan in augustus 1940 in het gewest Zwolle. Een vriendin van zijn vrouw vond hem toen al zeer pro-Duits. Nog datzelfde jaar sloot hij zich aan bij het Rechtsfront, de beroepsvereniging van de NSB voor politie, justitie en de advocatuur.

Eind 1942, begin 1943 werd Detmar onderofficier en overgeplaatst naar Arnhem. Kort daarna is hij op eigen verzoek bij de SD in Arnhem gedetacheerd. Daar onderscheidde hij zich door zijn inzet voor de 'wederopbouw van Europa', waarmee het Europa onder Duits gezag werd bedoeld.

Het bureau van de SD, Utrechtsestraat 55a, in Arnhem

In het begin was Detmar vooral op treinen en stations actief. Hij maakte daar jacht op Joden, verzetsmensen en onderduikers. Zugstreifen, (treinen doorzoeken) noemden SD'ers dat.

Hij werkte vaak samen met zijn collega Antoon den Otter (1920-1945). Getuigen zagen de twee geregeld op het station van Arnhem, en ook dat ze mensen aanhielden en naar het SD-hoofdkwartier brachten.

Later ging het duo ook elders op jacht, mogelijk omdat ze voor elke opgepakte Jood aanbrengingsgeld kregen. Eerst was dat tien gulden (nu ongeveer vijfenzestig euro) per arrestant, later werd dat twintig gulden. De verdiensten werden door een secretaresse bijgehouden in een kwitantieboekje.

Hoeveel mensen mede door toedoen van Detmar zijn omgekomen is niet duidelijk. De SD-secretaresse verklaarde na de oorlog dat ze Detmar meerdere malen geld heeft betaald voor Joden die hij had opgepakt.

Vaststaat dat zeker twee verzetslieden en een Joodse onderduiker zijn omgebracht die door Detmar waren opgepakt. Een van hen was Hendrik Jan Kroeze (1900-1943) uit Heerde op de Veluwe.

Hendrik Jan Kroeze

Kroeze was bedrijfsleider op de N.V. Ark's Beschuitfabriek in Heerde. Eind april en begin mei 1943 braken in grote delen van Nederland stakingen uit tegen het besluit van de Duitsers om 300.000 Nederlandse oud-militairen als krijgsgevangene naar Duitsland af te voeren.

Kroeze deed ook mee aan de staking. Op 30 april weigerde hij de fabriek te openen en de ovens aan te zetten. NSB'ers gaven dat door aan de SD, die Detmar en Den Otter naar Heerde stuurde. Met hulp van een plaatselijke NSB'er werd Kroeze opgepakt. Vijf dagen later werd hij in opdracht van de SD op de Waterberg bij Arnhem door een vuurpeloton doodgeschoten.

Joseph Corper

In april 1944 arresteerde Detmar in Apeldoorn drie mannen, vermoedelijk alle drie onderduikers. Een van hen was Joseph Corper (1919-1944) een elektrotechnisch tekenaar uit een Joods gezin uit Amsterdam.

Hij stierf op 31 oktober 1944 in Auschwitz, op dezelfde dag als zijn broer Wolf die ook in Auschwitz zat. Hun moeder Elizabeth was daar al vermoord, hun vader Simon volgde drie maanden later in concentratiekamp Gross-Rosen.

Barend Aalders

Ook de door Detmar en Den Otter opgepakte verzetsman Barend Aalders (1911-1945) uit Arnhem heeft de oorlog niet overleefd. Aalders werd in juli 1944 opgepakt wegens verzetsactiviteiten. Via kamp Amersfoort belandde hij in oktober in het concentratiekamp Neuengamme, waar hij in januari 1945 overleed.

De vermelding van Barend Aalders op een steen in de Arnhemse Eusebiuskerk

Op 17 september 1944, de dag dat de Slag om Arnhem begon, doken Detmar en Den Otter onder, omdat ze zagen aankomen dat Duitsland de oorlog zou verliezen. Ze vonden een onderduikplek in Brummen, waar Detmar vandaan kwam.

Daar zochten ze aansluiting bij het plaatselijk verzet, maar dat hield de boot af, omdat bekend was dat ze voor de SD hadden gewerkt.

De Arnhemse SD-man Ludwig Heinemann wist dat de gedeserteerde marechaussees in Brummen zaten en wilde ook al een tijd het verzet in Brummen aanpakken. Het probleem was dat hij maar drie SD'ers tot zijn beschikking had en dat was te weinig.

De leider van het SS-commando Andries Pieters (l) en SD-commandant Ludwig Heinemann

Dat veranderde begin april 1945, toen een groep SS-commando's zich meldde. De commandant, de Nederlander Andries Pieters, was op zoek naar een opdracht. Heinemann stelde voor dat ze hem zouden helpen bij het aanpakken van het verzet in Brummen. Pieters ging akkoord.

Detmar en Den Otter behoorden tot de eersten die werden opgespoord en in de kelders van landgoed Groot Engelenburg werden opgesloten. Onder vreselijke martelingen bekenden ze dat ze waren gedeserteerd en daarbij hun dienstpistool hadden meegenomen. Alleen dat al was voldoende om de doodstraf te krijgen.

Een agent bij de gracht van Groot Engelenburg bij het onderzoek naar de executies

Op de dag dat de Duitsers uit Brummen vertrokken, 13 april, was het zover. Detmar, Den Otter en zes Brummense verzetslieden werden, steeds twee tegelijk, uit de kelders van Groot Engelenburg gehaald, naar de gracht achter het kasteel geleid en met een pistoolschot in de nek doodgeschoten. De lichamen werden in de gracht achtergelaten.

Bij de aanvraag voor vermelding op de Erelijst bracht de familie naar voren dat Detmar mensen uit handen van de SD had gehouden. Dat klopte ook, maar dat waren er maar een paar en het bleken allen bekenden, kennissen of oud-plaatsgenoten, zoals een politieman zei.

Deel artikel:

Advertentie via Ster.nl