'We hebben echt alles achter ons gelaten'
Van 20 tot en met 31 december blikken verslaggevers en correspondenten van de NOS terug op het nieuwsjaar 2014. Vandaag correspondent Lucas Waagmeester over de opmars van Islamitische Staat in Syrië en Irak.
Als Amerikaanse vliegtuigen op 10 augustus dit jaar hun eerste bommen lossen op stellingen van IS, moet de opmars van de islamitische strijders op sommige plekken in Syrië en Irak nog beginnen.
Zo duikt meer dan een maand later ineens een nieuw front op aan de Syrische grens met Turkije. Op reis langs de grens voor een verhaal àchter de oorlog, blijkt plotseling weer hoe agressief die strijd om zich heen kan slaan.
Spookdorpje
Moe, gebrandmerkt door de gruwelijkheden in Irak, maar gelukkig in veiligheid, strijkt in september een grote groep Jezidi’s uit Irak neer in vluchtelingenkampen net over de grens met Turkije. Nadat de wereld de doodsnood van dit volk de hele zomer heeft gevolgd.
We ontmoeten er de zachtmoedige 54-jarige Nasir Said. Zijn bizarre familiegeschiedenis vertelt het verhaal waarvan we wisten dat het zich hier tussen die duizenden vluchtelingen zou bevinden.
Met Said rijden we naar een spookdorpje in de Turkse bergen. Ook hijzelf ziet de door groen overwoekerde huizen voor het eerst van zijn leven. Maar zijn vader is hier opgegroeid, voor de familie in 1959 vluchtte voor acties van het Turkse leger in deze bergen.
Eeuwenlang
"Tot aan zijn dood sprak hij nog altijd over deze grond. Hij zei dan: dit is ons thuisland", vertelt Said terwijl hij een emmer laat zakken in de oude waterput. “Zijn grote wens was om voor zijn dood nog een keer op deze grond te staan."
De geschiedenis van de familie Said is die van een heel volk, dat al eeuwenlang in de grensstreek tussen Syrië, Irak en Turkije heen en weer wordt geslingerd. Altijd de minderheid, altijd zoekend naar een veilige plek, altijd op de vlucht.
Nu weer voor Islamitische Staat, in Noord-Irak. In blinde paniek neemt Said zijn familie bij de hand. Bij stom toeval komt hij terecht op de plek die zijn vader op zijn beurt ontvluchtte, 55 jaar geleden, in Turkije.
Geratel van geweer en explosies van mortiergranaten schallen over de heuvels
Terwijl Said een heuvel oploopt om het oude dorp van zijn vader te overzien, kijk ik op mijn telefoon. Een nieuwsbericht: er zijn duizenden mensen richting de hekken van de Turkse grens aan het lopen, bij het Syrische plaatsje Ain al-Arab. Ze vluchten voor een verrassingsaanval van IS, is het bericht.
Een paar uur later staan we aan die hekken. Ain al-Arab blijkt in het Koerdisch Kobani te heten, en de situatie lijkt kritiek. Meters bij ons vandaan, aan de andere kant van het hek, staren vrouwen, kinderen, mannen met koffers op hun rug ons aan.
Achter hen komt IS als een storm dichterbij. Het geratel van geweervuur en de explosies van mortiergranaten schallen over de heuvels.
Prikkeldraad
In de uren die volgen, blijft de stroom mensen groeien, in steeds hoger tempo. Aan het hek ontstaat steeds meer onrust. Mensen gebaren met hun duim langs de nek, houden kleine kinderen in de lucht, roepen: "IS snijdt kelen door. Wie niet op tijd wegkomt, wordt vermoord."
Een ijzeren prikkeldraad is de waterscheiding tussen bloot staan aan het meest rauwe, bloedige geweld en veiligheid. Dus dat prikkeldraad moet neer. Al snel ziet ook de Turkse grenspolitie geen andere uitweg meer.
Aan de zuidgrens van Turkije, tussen de landerijen en boeren gehuchten, spat weer een puist van deze, gierend uit de hand lopende, oorlog open. In vijf dagen tijd stromen naar schatting meer dan honderdduizend mensen Turkije binnen. Nergens anders heen dan weg van het geweld.
Istanbul
Nu, eind december, wordt in Kobani nog altijd gevochten. Er is geen burger meer achtergebleven in het stadje. De meesten zijn opgevangen in kampen bij de grens. Of ze zijn verder Turkije ingetrokken, tot in de grote steden Ankara, Izmir en Istanbul.
Wie Syrië ontvlucht, heeft een verhaal van de oorlog. Amnesty International schat dat er 1,6 miljoen van deze verhalen rondzwerven door Turkije. Zoals Nasir Said. Of zoals Mohammed van veertien, en zijn twee zusjes Hayat en Ayse, van 10 en 8 jaar.
Voor het jaaroverzicht van het Jeugdjournaal zochten we ze deze week op in een achterbuurt van Istanbul, waar veel Syriërs terechtkomen.
"We werden gedwongen om te kijken hoe kinderen werden vermoord", zegt Mohammed. "We waren zo ontzettend bang. Mijn vader heeft ons bij de hand genomen en we zijn gevlucht. We hebben alles, maar ook echt alles achtergelaten."